Projectcode 13A1D303 Projectleider dr. Carine Peutz-Kootstra Projecttype Research Project Organisatie MUMC+ - Afd. Pathologie Toegekend bedrag € 237.500,00 Startdatum 1-09-2014 Looptijd 57 maanden Status Afgerond
Doel
Het doel is te onderzoeken of het aantal bloedvaatjes (haarvaatjes, capillairen) in de nier een geschikte voorspeller is voor het risico op verlies van de getransplanteerde nier. Als dat een goede marker blijkt, kunnen artsen daarop inspelen met hun behandeling om de nier langer te behouden.
Samenvatting
Niertransplantatie is de behandeling van eerste keus voor patiënten met nierfalen. Helaas ontwikkelt meer dan de helft van de niertransplantatiepatienten chronisch transplantaatfalen, waardoor opnieuw dialyse of transplantatie noodzakelijk is. Daarom zijn er nieuwe vroege markers nodig die de ontwikkeling van chronische transplantaat disfunctie tijdig aantonen en die een reactie op behandeling kunnen voorspellen. Detectie van interstitiële fibrose (bindweefselvorming in de ruimte tussen cellen) in protocollaire nierbiopten maakt het mogelijk om lange termijn nierfunctie te voorspellen. Het ontstaansmechanisme van nierfibrose is echter niet geheel bekend. Eerder onderzoek liet zien dat er al in een vroeg stadium van nierfalen een verlies is capillairen (kleine bloedvaatjes) in de nier. Dit capillair verlies gaat gepaard met ontwikkeling van nierfibrose en voorspelt lange termijn nierfunctie.
Het doel van dit onderzoek is het valideren van capillairverlies in het nierbiopt als voorspellende marker voor het ontwikkelen van nierfalen. Hiertoe zal gekeken worden of capillair aantal geassocieerd is met fibrose en lange termijn nierfunctie. Tevens wordt onderzocht of immuunsuppressie en/of machine preservatie een effect hebben op de stabiliteit van de bloedvaatjes en daarmee een mogelijke behandeling vormen. Dit onderzoek zal bijdragen aan langere transplantaatoverleving en dus aan een betere kwaliteit van leven van de nierpatient.
Tevens zal gekeken worden naar de voorspellende waarde voor transplantaat functie van capillair aantal in preimplantatie nierbiopten. Door een nieuwe marker te identiceren die betrouwbaar kan voorspellen of een nier kan worden getransplanteerd kan de donorpool op een verantwoorde wijze kan worden uitgebreid. Capillair verlies treedt ook op in nieren met chronisch nierfalen voordat een niertransplantatie nodig is. Daarom zal dit onderzoek ook bijdragen aan begrip van het ontstaan van chronisch nierfalen bij alle nierpatienten en daarmee uiteindelijk bijdragen aan de preventie van chronisch nierfalen.
Conclusies
Niertransplantatie is de behandeling van eerste keus voor patiënten met nierfalen. Helaas ontwikkelt meer dan de helft van de niertransplantatie patiënten chronisch transplantaat falen, waardoor opnieuw dialyse of niertransplantatie noodzakelijk is. Detectie van interstitiële fibrose in protocollaire nierbiopten maakt het mogelijk om lange termijn nierfunctie te voorspellen, echter het ontstaansmechanisme van nierfibrose is onvoldoende bekend.
Met dit onderzoek is een groot cohort van 215 niertransplantatie patiënten bestudeerd waarvan nierbiopten zijn genomen van de transplantaatnier voor niertransplantatie en 3 en 12 maanden na niertransplantatie. In dit cohort zijn relatief veel nieren getransplanteerd van donoren die zijn overleden aan een hartstilstand. Deze nieren hebben meer ischemie (verminderde doorbloeding), op basis van schade rond het overlijden in de donor. Alhoewel uit proefdierstudies bekend is dat ischemische schade leidt tot ontsteking en toename van fibrose, is dit in nierbiopten van patienten nooit aangetoond.
Onderzoek van het cohort wijst uit dat in nierbiopten van deze transplantatienieren meer ontsteking en fibrose aanwezig is, en ook meer toename van fibrose in het eerste jaar na transplantatie.
Voorts is in dit onderzoek aangetoond dat capillair verlies in het nierbiopt optreedt in de eerste weken na niertransplantatie. Dit treedt m.n. op bij patiënten die een periode van rejectie of “delayed graft function” doormaken. Minder capillairen in het nierbiopt de eerste weken na transplantatie gaat gepaard met meer ontsteking en fibrose 3 en 12 maanden na transplantatie, vooral bij donoren overleden na hartdood. Deze bevindingen ondersteunen dat verlies van microvasculatuur een rol speelt bij het ontwikkelen van chronisch transplantaatfalen en fibrose.
Toekomstig onderzoek zal zich erop richten of verlies van capillairen en daaropvolgende ontsteking en fibrose kan worden voorkomen door machinepreservatie van donornieren en/of immunosuppressive behandeling van donornieren.
Trefwoorden
Transplantatie, prognostische marker, transplantaatfalen, capillairen