Innovatief onderzoek naar glycosylering helpt afstoting bij niertransplantaties te bestrijden

Zo’n 25 tot 30 procent van de niertransplantatiepatiënten ontwikkelt donor-specifieke antistoffen (DSA's). Dit kan leiden tot chronische afstoting van de getransplanteerde nier. Met behulp van een Kolff+ beurs van de Nierstichting gaat dr. Aiko de Vries onderzoeken wat de rol is van de suikermoleculen op deze antistoffen, een proces dat glycosylering wordt genoemd. Het doel is om een concept biomarker te ontwikkelen die afstoting vroegtijdig kan voorspellen.

"Antistofgemedieerde afstoting (ABMR) is een groot probleem in de niertransplantatiegeneeskunde", vertelt dr. Aiko De Vries. "Een kwart tot een derde van de patiënten krijgt hiermee te maken. Een hoog percentage, als je beseft dat dit proces leidt tot beschadiging of zelfs verlies van de nier." Deze vorm van chronische afstoting treedt vaak niet meteen op, maar kan pas jaren na de transplantatie aan het licht komen. Het tijdig opsporen, met name in de latente fase voordat er aanzienlijke schade ontstaat, is belangrijk om veelbelovende nieuwe behandelingen op het juiste moment in te zetten en afstoting vroeg te behandelen.

Glycosylering als sleutel tot vroegtijdige herkenning van afstoting
De vraag hoe ABMR op het juiste moment kan worden onderkend is precies waar het SUGAR MARKER-onderzoek ( 24OK1079 ) zich op richt. De focus ligt op de rol van glycosylering (versuikering) van donor-specifieke antistoffen. "We weten dat bepaalde glycosyleringspatronen, zoals afucosylering, de activiteit van het immuunsysteem beïnvloeden. Zo kunnen deze patronen zorgen voor de activering van bijvoorbeeld NK-cellen of het complementsysteem, wat weer leidt tot de afstoting van de getransplanteerde nier", vertelt De Vries.

Stappen in het onderzoek
Het onderzoek is opgedeeld in verschillende stappen. "De eerste stap is het verder uitontwikkelen van een platform dat de glycosylering van DSA's nauwkeurig kan meten voor deze vraagstelling", vertelt De Vries. Zodra de meetmethoden zijn opgezet en glycosyleringspatronen worden gemeten, volgen parallel experimenten om te bepalen hoe verschillende glycosyleringspatronen invloed hebben op de activatie van het immuunsysteem. "We willen precies vaststellen welke onderdelen van het afweersysteem worden geactiveerd door specifieke glycosyleringspatronen en wat de gevolgen daarvan zijn voor de patiënt."

Samenwerking met internationale centra
Een belangrijke stap in het onderzoek is de samenwerking met internationale centra. De Vries en zijn team zullen gebruikmaken van geavanceerde statistische analyses om de relatie tussen glycosylering en klinische uitkomsten te onderzoeken. "We werken nauw samen met diverse internationale universitaire medische centra om onze bevindingen te valideren in een grootschalig patiëntencohort. Dit stelt ons in staat om betrouwbare conclusies te trekken", legt De Vries uit.

Ontwikkeling van een eenvoudige klinische test
Het uiteindelijke doel van het SUGAR MARKER-onderzoek is het ontwikkelen van een test die eenvoudig in de kliniek kan worden ingezet voor de gepersonaliseerde monitoring en behandeling van patiënten met een niertransplantaat. "Deze test moet niet alleen betaalbaar zijn, maar ook breed toepasbaar, zodat we DSA's kunnen monitoren om nauwkeurig te bepalen wanneer ze een risico vormen voor de patiënt", benadrukt De Vries. In de laatste fase van het onderzoek wordt daarom getest of de ELISA-test, een betaalbaar alternatief voor de huidige methoden, aan de verwachtingen voldoet. De vervolgstappen richten zich op het ontwikkelen van een werkend concept en het testen van de effectiviteit van deze biomarker. "Ons streven is om een technologie te ontwikkelen die de weg opent naar gepersonaliseerde monitoring. Dit zou betekenen dat we in de toekomst specifieker kunnen kijken naar de kenmerken van een individuele nier en de risicovolle antistoffen die zich ontwikkelen", legt De Vries uit.

Toepassing bij andere ziektes
Het onderzoek kan niet alleen bijdragen aan een betere behandeling voor patiënten die een niertransplantatie hebben ondergaan, maar kan ook breder worden ingezet voor andere aandoeningen waarbij het immuunsysteem een vergelijkbare rol speelt. Auto-immuunziekten zoals SLE (systemische lupus erythematodes) en IgA-nefropathie, waarin antistoffen eveneens een schadelijke invloed kunnen uitoefenen, zouden in de toekomst mogelijk ook baat kunnen hebben bij deze inzichten. "We hopen dat onze bevindingen ook de weg vrijmaken voor betere diagnostiek en behandeling in andere klinische situaties waar antistoffen een grote rol spelen", zegt dr. De Vries hoopvol.