Als Tetje vijf jaar is, wordt haar vader plotseling erg ziek. Er wordt gevreesd voor zijn leven. Hij blijkt cystenieren te hebben en moet meteen aan de dialyse. ‘Dat had een enorme impact op het gezin’, vertelt Tetje. ‘Mijn vader, een actieve man, die hard werkte op de boerderij en actief was in de toneelvereniging en in de kerk, veranderde in een zieke man die steeds minder kon en steeds meer hulp nodig had.
Dat hakte er flink in. Je ziet de beperkingen van je vader. En frustratie omdat hij veel moest opgeven. Zoals de boerderij, het familiebedrijf dat hij samen met zijn broers en een neef had. Mijn moeder ging vaak mee naar de dialyse. Wat toen nog zes uur per keer in beslag nam. Dus kon zij toen logischerwijs niet volop tijd en aandacht aan haar kinderen besteden: er werden gezinsverzorgers ingeschakeld om dit op te vangen. Toen ik in de puberteit zat, overleed mijn vader. Voor ons allen was dat uiteraard enorm ingrijpend.’




