In een ziekenhuis lig je niet alleen. En als je kind bent, is dat maar goed ook. Zeker als je ziekte ervoor zorgt dat je niet eenmalig, maar vaker in het ziekenhuis logeert: een dag, een week of soms maanden. Als je geluk hebt, blijven de mensen die jij lief vindt de hele dag bij je in het ziekenhuis. Ze zitten en slapen soms naast je bed, ze lezen voor en doen spelletjes met je. Zodra jij je beter voelt, ga je over tot de orde van de ziekenhuisdag.
Je ouders laten je dan wat vaker alleen op je kamer. Ze moeten werken of aandacht geven aan je broers en zussen thuis. Soms zijn ze zo moe dat ze gewoon even willen slapen, thuis in hun eigen bed.
Nu je je beter voelt, kijk jij eens om je heen in die ziekenhuiskamer. In de andere bedden liggen nog meer kinderen. Sommigen zijn heel ziek, anderen kijken ook om zich heen. Als de boterhammenzuster komt, maken jullie grapjes. Je vraagt wat jouw buurvrouw op haar brood heeft en zij zegt dat jij een leuke pyjama aan hebt.
Binnen de kortste keren zijn jullie dikke vriendinnen. Gedeelde smart is halve smart. Samen gaan jullie naar de ziekenhuisschool. Je vrolijkt elkaar op als de prikzuster de kamer weer uit is. En er ontstaat een hechte band.