Waar we steeds bang voor waren, gebeurde: Becky kreeg eind van de winter corona. Ze was dat weekend bij ons en op zondag voelde ze zich niet lekker. Samen reden we naar de teststraat. Bij haar was het raak, bij mij niet. Ik bracht haar thuis met een flinke tas boodschappen.
Diezelfde maandag belden haar huisarts en nefroloog met de vraag: ‘Hoe gaat het?’ Bijzonder attent en geruststellend. En tot onze opluchting viel het mee. Becky was twee weken flink verkouden, met veel hoesten en een energiedip. Dat was het.
Inmiddels blijft het mondkapje thuis, gaat Becky elke dag met de trein naar het werk en voelt ze zich prima. Het daten staat even ‘on hold’. Ze weet steeds beter wie bij haar past en wil aanhaken bij iemand bij wie ze zich direct goed voelt, die belangstelling toont en geduld met haar heeft.
Met haar achtergrond stort je je niet snel in een wild avontuur. Maar voorlopig heeft ze haar handen vol aan 32 uur werken, gezellige collega’s en uitgaan met dierbare vriendinnen. De kers op de taart is het vaste contract dat ze kreeg, met fatsoenlijk salaris.
Als gezin genieten we zoveel mogelijk van deze stabiele periode. Becky’s tweede donornier, van haar broer Felix, werkt alweer ruim dertien jaar. En brak zo het record van haar vaders donornier. Hopelijk kan de nier nog jaren mee.