Om vast te stellen hoe het daadwerkelijk met patiënten gaat, kijk ik niet alleen naar hun lichamelijke gezondheid. Wat op sociaal, mentaal en emotioneel vlak speelt, is ook van belang. In de zorg gebruiken we hiervoor de term ‘kwaliteit van leven’.
Die kwaliteit van leven kan voor de ene persoon heel andere behoeften met zich meebrengen dan voor een ander. Dit bleek maar weer toen ik meneer Andersen (44) sprak. Een paar jaar geleden werd hij verrast met een snel aanbod voor een lever- en niertransplantatie, via de wachtlijst.
De eerste maanden na zijn transplantatie waren een walhalla: zijn herstel ging probleemloos, zijn energie was goed, de onzekerheden over hoe dat nu ging met de wachtlijst en wachten op hét telefoontje waren verdwenen. Na een herstelperiode van een half jaar pakte meneer zelfs zijn werk weer op. Ook ging hij met zijn gezin op vakantie. Dit was door zijn ziekte lange tijd niet mogelijk geweest.
Een jaar na de transplantatie kwam er een kink in de kabel. Meneer merkte dat hij zich niet meer zo goed kon concentreren op zijn werk. Hij kon ook vaker niet goed op woorden komen. Weer later vertelde hij dat hij toch niet meer zoveel energie had.
Dat hij zich lusteloos voelde. Dat hij geen zin had om naar zijn vrienden te gaan. Dat hij geen zin had om lekker te klussen in zijn garage. Eigenlijk kwam het erop neer dat hij zich door de dag sleepte.